Ongetwijfeld stelde de wet van 1921 betreffende de 8-urendag en de 48-urenweek een mijlpaal in de geschiedenis van de vakbond. De 8-8-8 was een tot de verbeelding sprekend objectief: acht uren werken, acht uren ontspanning en acht uren rusten.
De wet had evenwel meer verstrekkende gevolgen voor de arbeidsvoorwaarden dan welke bespreking in een paritair comité dan ook. De Belgische economie was door deze radicale wet overdonderd. Hoe had het zover kunnen komen? In de eerste plaats zaten de socialisten in de regering en ze beschikten over de steun in de Kamer. In de tweede plaats was de tendens om de achturendag in te voeren internationaal, en volgde ze het advies van de Internationale Arbeidsorganisatie. Ten slotte stonden de Belgische industrieën in de naoorlogse periode niet zo afkerig tegenover werktijdverkorting omdat velen net na de oorlog veel winst gemaakt hadden. Door de samenloop van deze omstandigheden werd België één van de eerste landen met een werkdag van acht uur.
De wet leverde in de eerste jaren toch wat problemen op. Velen overtraden de wet; anderen deden steeds meer een beroep op een artikel van de wet dat uitzonderingen toeliet. In 1954 waren er niet minder dan 34 afwijkingsbesluiten voor de sectoren waarvoor de Centrale bevoegd was.